Een veelgehoorde kreet hier op de camping: “dat doet-ie anders nóóit”.
Een hond die aanslaat als er mensen langs de tent lopen: ‘dat doet-ie anders nooit!’
Kinderen die elkaar de hersens inslaan: ‘dat doen ze anders nooit!’
Barbecue die zo heftig begint te roken dat de brandweer uit het belendende dorp vreest voor (weer) een bosbrand: ‘dat doet-ie anders nooit!’
Als deze mensen meerdere dagen op de camping verblijven, hoor je ze het vanzelf minder vaak zeggen. De kinderen staan elkaar nog steeds naar het leven, de honden bewaken de tent nog steeds met verve en veel kabaal, alleen de barbecue staat inmiddels werkeloos aan de kant op verzoek van de plaatselijke brandweercommandant.
De mensen snappen ook wel dat je na vijf dagen niet meer met hetzelfde riedeltje -of dezelfde leugen- hoeft aan te komen.
Want ze doen het anders óók.
De kinderen zijn gewoon net zo lief en net zo vervelend als thuis. Hetzelfde geldt voor honden. Alleen op de camping ligt alles onder een vergrootglas.
Je hele hebben en houden, doen en laten, dagelijkse beslommeringen zijn voor eenieder duidelijk zichtbaar.

Dat is kamperen, je huis verruilen voor een primitieve leefruimte, nog geen kwart van de oppervlakte die je thuis tot je beschikking hebt.
Koken in het openbaar, douchen, afwassen, tanden poetsen, alles is een gezamenlijke bezigheid geworden.
Dacht je misschien thuis wat te klagen te hebben als een gezinslid de badkamer bezet houdt; hier zijn tientallen vreemden die de badkamer ook willen gebruiken.
Zeg het maar!